dinsdag 14 juni 2016
BertDeSmedt_thumb.jpg

Weg met de neuromythes!

Sommige ideeën blijven hardnekkig leven ook al bewijst wetenschappelijk onderzoek dat ze fout zijn. Zo ook ideeën over het brein. Aan de hand van neurowetenschappelijke inzichten tracht prof. Bert De Smedt enkele neuromythes die ook tot in ons onderwijs doorleven te doorprikken.

Weg met de neuromythes

Wie met onderwijs bezig is, staat wel eens stil bij verschillende onderwijsmethodieken en welke te kiezen. Doorgaans wijst de onderwijspraktijk wel uit wat werkt en wat niet werkt maar niet alle elementen van die methodiek zijn daarom altijd even functioneel. Soms gebruiken we bepaalde methodieken omdat we weliswaar denken dat ze werken maar of dat ook echt zo is weten we niet per se. Soms stoelen ze gewoon op een neuromythe.

Bert De Smedt, prof aan de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van KU Leuven doceert neuropedagogiek en doet onderzoek naar de cognitieve en neurale kenmerken van individuele verschillen in rekenvaardigheid. Aan de hand van neurowetenschappelijke inzichten probeert hij de misvattingen over de werking van het brein te ontkrachten. Wat dus goed van pas kan komen om pedagogische en didactische methodes te verbeteren of indien nodig drastisch om te gooien.

Professor De Smedt was co-promotor van een onderzoeksteam dat voor de Vlor een praktijkgerichte literatuurstudie maakte over de relatie tussen neurowetenschap en onderwijs. Een onderzoek dat resulteerde in de publicatie van het boek ‘Krachtig leren, cognitief neurowetenschappelijk benaderd’.

Op uitnodiging van de pedagogische begeleidingsdienst van het GO! was de prof op 13 april te gast in het Huis van het GO! in Brussel om over dit onderwerp te komen spreken op het ‘Doordenkertje: onderwijs door een neurologische bril bekeken’. Wat volgt is onze beknopte reconstructie van zijn uiteenzetting.

De prof presenteerde een zestal beweringen uit een lijst van 38 waarvan er 19 onjuist zijn en dus thuis horen in de wereld der neuromythes. Deze lijst diende eerder als basis voor een onderzoek waarbij leerkrachten, CLB-medewerkers en studenten Pedagogische Wetenschappen betrokken waren. Onderzoek dat trouwens bevestigde dat nogal wat van die mythes wel degelijk leefden in de testgroep. Om de mythes van de waarheden maar meteen te onderscheiden gaf de professor deze keer bij elke bewering tijdens zijn gastcollege op 13 april ook het antwoord en daarna toelichting bij dat antwoord.

  1. We gebruiken maar 10% van onze hersenen: fout
  2. Het regelmatig inoefenen van bepaalde cognitieve vaardigheden verandert de structuur van de hersenen: juist
  3. Verschillen in de dominante hersenhelft (links vs. rechts denken) kunnen prestaties in leren verklaren: fout
  4. Leerproblemen die het gevolg zijn van een verstoorde hersenontwikkeling kunnen niet geremedieerd worden in onderwijs: fout
  5. De hersenen zijn volledig ontwikkeld zodra leerlingen naar de middelbare school gaan: fout
  6. DVD’s en programma’s die gericht zijn op het extra stimuleren van peuters en kleuters hebben een duidelijk effect op de ontwikkeling van de hersenen: fout

De toelichting

1. Deze bewering steunt op een misinterpretatie van hersenbeelden. Het zogenaamde 10% dat slechts actief zou zijn slaat op het 10 % dat een verhoogde [*] activiteit laat opmeten tijdens het onderzoek (relatieve toename van de activiteit). Dat betekent dus niet dat de rest van de hersenen inactief zijn.

2. Deze bewering wordt inderdaad bevestigd door neurowetenschappelijk onderzoek. Hét voorbeeld dat hier tot de verbeelding spreekt is het onderzoek bij Londense taxi-chauffeurs. Het blijkt dat zij een grotere hippocampus (een deeltje dat in het midden van onze hersenen ligt) hebben, en hoe meer ervaring, hoe groter de hippocampus. De hippocampus is dat deel van de hersenen dat belangrijk is voor navigatie in de ruimte.

3. De bewering vindt zijn oorsprong in het feit dat elementaire zintuiglijke input (bv. licht of geluid) inderdaad deels in de linker hersenhelft en deels in de rechter wordt verwerkt. Maar om daar bepaalde types van mensen en leerstijlen aan te koppelen is een brug te ver. Neurologisch onderzoek wijst er immers op dat wanneer we een taak uitvoeren steeds beide hersenhelften actief blijven. Bovendien zijn deze linker en rechterhelft heel sterk met elkaar verbonden door witte stof banen: ze werken dus heel nauw samen tijdens het uitvoeren van een taak. De leerproblemen die toegeschreven worden aan het zogenaamd linker- of rechterhelft denkers kunnen er niet mee verklaard worden. Behandelingen die zogenaamd gericht zijn op de ene of andere hersenhelft hebben geen effect.

 

[*] Het gaat bij die techniek over de aanwezigheid van zuurstofrijk bloed, wat een indicatie is van de activiteit.

4. Hersenscans laten duidelijk zien dat een remediërende interventie een effect heeft op de hersenactiviteit van kinderen met dyslexie.

5. Deze bewering wordt tegengesproken door neurowetenschappelijk onderzoek. Vooral de wittestofbanen in de hersenen blijven nog groeien tot de leeftijd van 20-25 jaar.

6. Hier is nuance gevraagd. Een stimulansrijke omgeving verandert inderdaad de structuur van de neuronen. Maar! Die verrijkte omgeving is eigenlijk de normale omgeving. Het is vooral bij gebrek aan prikkels (grote deprivatie) dat we een abnormale ontwikkeling zien. Zoals men vaststelde bij de zwaar verwaarloosde Roemeense weeskinderen. Zodra, het jonge brein weer ruim (lees: normaal) geprikkeld wordt verbetert de situatie echter. Het is dus de afwezigheid van een normale omgeving die een risico vormt.

 

hersenen03.png

Dat neuromythes zo hardnekkig blijken te zijn heeft voor een deel te maken met de verspreiding ervan in gepopulariseerde publicaties waarin ongenuanceerde of zelfs foutieve interpretaties van bepaalde inzichten worden gebracht. Wat duidelijk ook meehelpt om de misvattingen in stand te houden is het gebruik van hersenillustraties bij deze artikels over de werking van het brein. Ze creëren het idee van een objectief, wetenschappelijk, hard bewijs, terwijl breinscans geen foto’s zijn en kennis van zaken vergen om correct te interpreteren.

De prof pleit ervoor om voorzichtig om te springen met dergelijke beweringen, de bron ervan ernstig te checken en vooral na te gaan of de aanpak of methodiek die wordt voorgesteld ook in een pedagogische context geëvalueerd is.

Afronden deed de professor met een soort oproep aan zichzelf en aan de collega’s: om de mythes de wereld uit te helpen zal er actie nodig zijn. Ten eerste op het terrein van de status van wetenschappelijke verklaringen. Wat correct is, wat fout is of wat genuanceerd moet worden moet duidelijker wetenschappelijk uitgeklaard worden. Dat leidt tot een tweede actie: de vertaalslag van de inzichten. En als derde actie: de inzichten meegeven via vorming en training aan pedagogen en leerkrachten.

Wordt dus ongetwijfeld vervolgd.

 

Lees het volgende artikel

Ontvang het "Helemaal GO!"-magazine in je mailbox.

Laden...